Oranje

Hoe laat moet je er zijn, mam?” vraag ik haar, een week voordat het feest gevierd wordt van haar nog enige familielid. “Het is tussen drie en vijf”, antwoordt mijn moeder. Ik zucht. Een afternoon-tea van twee uur, waarvoor ik een slordige 600 km. moet taxiën. Zelf aangeboden, toen ik haar blije snuit zag bij de uitnodiging die ze ontving.

Ik wilde nog naar de kapper, maar het waaide te hard, ik durfde niet te fietsen”, vertelt ze, als ik haar heb ingeladen. “Verstandig”, antwoord ik haar: “je bent nu wel vaak genoeg van je fiets gestuiterd”. Ze kijkt me wat geërgerd aan. “Het loopt steeds met een sisser af”, zegt ze trots. Ik knik. Gelukkig maar, want ze woont bepaald niet in mijn achtertuin.

Ze vertelt honderduit. Over het eten, dat ze kookt voor de mensen die in haar complex wonen. Over de trein, waar ze een vertraging van een minuut veroorzaakte omdat ze niet snel genoeg kon overstappen en de conducteur, die dat vrolijk omriep. Over haar tijd in Den Haag en haar bijbaan als oppas van kinderen van een welgesteld gezin. Ik heb de verhalen al heel vaak gehoord, maar luister zo aandachtig mogelijk terwijl we naar het Oosten van het land rijden.

Sinds wanneer heb jij nu weer een oranje jas?”, vraagt ze, als ik uitstap om te tanken. “Al een jaar of wat, mam”, antwoord ik haar. Ze vindt het lelijk. “Het is maar goed dat je je haar verft”, zegt ze: “want anders zou het natuurlijk al helemáál niet staan. Nu kan het nog wel”. Ik slik mijn opmerking over haar eigen verwilderde coupe keurig op tijd in. Mijn gedachten dwalen af. Vroeger, toen ik zó graag mijn rode piekhaar wilde verven, viel daar niet over te praten. Langs een waterpas knipte ze -gewoon met de keukenschaar- halverwege mijn voorhoofd een min of meer horizontale lijn in mijn pony. Er viel tóch geen eer aan te behalen, vond ze. Mijn kleding-kleurenpalet bevatte ook alleen blauw, groen en bruin. Met de oranje jas van vandaag vindt ze me van God los. Over dat laatste zijn we het gelukkig wel eens.

In de feestzaal, gelegen op een prachtige locatie in de bossen, wordt ze enthousiast ontvangen. “Wat fijn dat je er bent!”, zegt de ene grijze duif tegen de andere en ze wordt pal naast het feestvarken gepositioneerd. Ik zoek een plaats achterin de ruimte en sla het tafereel gade. Er staat een file van looprekjes langs de zijkant geparkeerd. Het tropische klimaat binnen maakt me suf. Mij onbekende feestgangers zoeken elkaar op en sluiten zich af. Er wordt niet van plaats gewisseld en ik klets wat met de mensen die toevallig aan mijn tafel zitten. Het lang-zal-ze-leven wordt ingezet en de handjes zwaaien in de lucht. Het is vermakelijk en confronterend tegelijk.

In deze onderwijsfamilie ben ik een vreemde eend in de bijt, een rol die me past als een oranje jas. Ik observeer, fotografeer, luister en denk er het mijne van.

Die dame die naast me zat in dat knálroze jasje komt uit hetzelfde dorp als mijn jeugdliefde X.”, vertelt mijn moeder, als we weer in de auto zitten. Ik ruik een smeuïg verhaal. “En, heb je nu eens even naar die man geïnformeerd?”, vraag ik haar. Ze knikt en kijkt er ondeugend bij. “Leeft hij nog?”, vraag ik. “Jazeker!”, zegt ze: “hij woont in een verpleeghuis en zijn vrouw in een ander, want er was geen plaats voor haar”. Karma! Ik zie kansen. “Wil je even bij hem langs?”, vraag ik haar: “we zijn er nu toch zó dichtbij”. Ze gromt. “Ben je nou helemaal gek geworden”, antwoordt ze afkeurend. “Hij is trouwens dementerend”. Ook dat nog. Ze vertelt, over de schimmige wijze waarop de man destijds ineens van het toneel verdween. Over de kookclub. En over de conducteur, die omriep dat er een minuut vertraging was, omdat ze niet snel genoeg kon overstappen. Ik luister. Dan vertelt ze over de vleugel, waarop jeugdliefde X. zo wonderschoon kon spelen zonder bladmuziek te gebruiken. Ze is hem en zijn spel nooit vergeten. En over de conducteur. En de kookclub.

Uren later zet ik haar thuis af. We zijn allebei moe, zij van het vertellen en ik van het luisteren. We eten een kopje kippensoep voordat ik de auto aanzwengel en de laatste honderd kilometer naar huis afleg. “Doe je je alarmhorloge weer aan, mam?”, vraag ik haar nog. Ze knikt. We hebben er ruim drie jaar over gedaan om het horloge om haar pols te krijgen, nu nog drie jaar om het eraan te houden. “Leuk hè”, zegt ze voordat ik in mijn auto stap: “dat die dame in dat knalroze jasje nou precies uit hetzelfde dorp kwam als waar X. woont“. Ik geef haar een kus en kap het verhaal halverwege op didactisch zeer onverantwoorde wijze af. “Heel leuk, mam, maar ik ga nu echt weg”. We zwaaien naar elkaar en ik vertrek.

Ruim een uur later steek ik de sleutel in mijn voordeurslot. Het huis is donker, koud en stil. Met een dampend glas thee plof ik op de bank en sluit ik de dag af. Het doel is bereikt, mijn moeder heeft genoten. Ik bewaar mijn zorgen over haar toekomst en mijn rol daarin nu maar even tot later.

Als ik in mijn slaapkamer voor de spiegel sta en mijn kleren uittrek, valt mijn oog op mijn zwarte truitje.
Het heeft de hele dag binnenstebuiten gezeten en niemand -inclusief ikzelf- heeft dat gezien. Ik lach hardop naar mijn spiegelbeeld en schud mijn lange blonde lokken los. Ik paste vandaag kennelijk beter in het gezelschap dan ik wist.

Ik hoor mijn moeder in gedachten op me mopperen zoals ze dat vroeger deed: “wat moet er nou van jou terecht komen?“. Ze had gelijk: voor galg en rad. Het is maar goed dat ze op afstand woont en al lang slaapt. Dat laat ik voorlopig ook maar lekker zo.

John Mayer: in the blood


And what about this feeling that I’m never good enough?
Will it wash out in the water, or is it always in the blood?

3 reacties

Johan · 22 februari 2023 op 19:15

Leuk taxiritje!

Esther · 19 maart 2023 op 20:34

Geweldig dat truitje, pre dementie…oeps…

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Cosy