“We doen geen privétuinen meer”, zegt de man van de WVS, als ik bel. “We hebben inmiddels zoveel gemeentegroen dat we geen tijd en personeel meer hebben om privéklusjes te doen”. Dat is balen. De WVS snoeit al jaren twee grote bomen in mijn tuin, nu moet ik op zoek naar een alternatief. Als ik ga googelen word ik er niet vrolijk van. Wat een prijzen, alleen al voor het snoeien van de grote eik in mijn voortuin!
Ik klap geïrriteerd de laptop dicht en laat het erbij zitten. In de vroege ochtend, als ik naar mijn werk ga, knakken de takken en splijten de eikels onder mijn voeten. Mijn fietsbanden slippen erdoor weg, het is niet veilig.
“Ik grossier in eikels’, zeg ik tegen een vriendin, die over het herfsttapijt naar mijn voordeur ploegt. Ze schiet in de lach. “Mocht je willen”, antwoordt ze en ze geeft me een knuffel. Ze woont inmiddels in een appartement van het soort dat ik zelf ook zoek; knus en in de dynamiek van de stad. Ze beëindigde haar relatie jaren geleden; bij gebrek aan woonruimte woonde ze eerst lange tijd in een tent en later in een chalet op een verlaten camping. Nu heeft ze een appartement om jaloers op te zijn.
“Mam”, appt zoon 2: “ik heb echt dringend andere woonruimte nodig. Kun je me helpen?”. Zijn huisgenoot gaat elders samenwonen en de huur voor het niet onderhouden groezelige huisje is voor mijn favoriete biersommelier in zijn eentje niet op te brengen. Zijn huis is zó vochtig dat zijn winterjas beschimmeld aan de kapstok bleek te hangen. “Twaalfhonderd euro hè mam”, zegt hij: “voor een huisje waar de binnenmuur naast de douchebak bol staat van het vocht. Waar de plafondplaten er steeds uit vallen. Waar de ramen zelfs niet eens helemaal dicht kunnen”. Schandalig, als je zoveel huur beurt.
Ik wilde dat ik een oplossing had. “Ik ga meezoeken, mop”, antwoord ik hem en ik doe wat ik beloof. Er volgen bezichtigingen, hij reageert digitaal op huurwoningen, waar hij vervolgens met honderd man op één dag moet gaan kijken en er steeds net naast grijpt. Ik snap zijn nood. “Je kunt hier op zolder wonen”, zeg ik hem. Hij zucht diep. “Ik ben al vierenhalf jaar uit huis hè. Ik wil niet meer buiten de stad wonen. Ik wandel nu zó het centrum in, waar al mijn vrienden zijn. Heb trouwens ook geen zin meer in jouw gezeur en zo”. Het is een wederzijds genoegen, maar dat slik ik gauw in. Hij is een schat, maar hij maakt veel lawaai en swaffelt nog flink rond. Iedere ochtend een verrassing welk kort rokje er nu weer aan het ontbijt zit, die tijd hebben we wel gehad. Ik houd steeds meer van mijn verworven vrijheid.
De druk voor hem loopt verder op, het lijkt voor iemand met een gemiddeld inkomen werkelijk niet haalbaar om alleen ergens te wonen. Verdrietig is het. Hij is een enorm harde werker, een entertainer, een initiatiefnemer, een sfeermaker. Het maakt allemaal niks uit, hij verdient te veel of te weinig, hij is te oud of te jong, zijn ogen zijn te blauw of zijn haar is te blond, er is steeds weer iets waardoor hij buiten de boot valt. Ik knijp mijn spaarvarken uit, maar die paar centen gaan hem ook niet helpen.
Gewapend met een grote bouwemmer, een bezem, blik en veger én met mijn koptelefoon op stort ik mij zaterdagmorgen vroeg op mijn taak in de tuin. Mijn uitdagendste taak is om niet mee te zingen met de muziek, want dan springen de nieuwe triple-glasramen van de buren straks nog. Ik mis mijn muziekmaatje, met wie ik dit altijd zo heerlijk kon delen.
Ik schrik als ik een tik op mijn schouder krijg. “Zeg vrouwke”, zegt de buurman van een paar huizen verderop: “zal ik jou eens een bietje helpen?”. Hij knipoogt. “Ik zal m’n bladblazer pakken, dan heb ik de boel zó bij mekaar”. Voordat ik iets terug kan zeggen maakt hij zich uit de voeten en ik veeg gestaag door. De buurman is dol op zijn bladblazer, vooral op zondagmorgen als de haan nog niet gekraaid heeft. “Ga jij maar even opzij”, zegt hij even later, als hij terug is met zijn apparaat. “Gij het dn hille week gewerkt éé. Ik zie oe doar stoan mee da bezempke. Vrouwke toch. Da’s toch ginne werk voor oe”. Hij lacht en ik zie hoe hij geniet van het stoere mannenwerk. Ik leun nonchalant op mijn bezem en werp hem, zoals het van me verwacht wordt, woest bewonderende blikken toe. “Ik kom binnenkort je boom snoeien. En met de hogedrukspuit je klinkertjes afspuiten. Dan ziet alles er weer netjes uit”. Ik lach hem toe. “Die boom snoeien? Heb je gezien hoe groot die is?”, zeg ik hem. Hij lacht met open mond. “Dat geeft niet”, zegt hij: “ik heb een ladder en een lange stok om die takken te knippen. Als jij me dan een beetje vasthoudt……”. Hij lacht schalks. “Win-win”, antwoord ik hem en hij steekt zijn duim op. De buurman zou mijn vader kunnen zijn, maar daar voel je niks van zolang je alleen zijn ladder vasthoudt.
De berg met eikels is enorm. Ik begin gestaag te scheppen en kijk intussen naar de voorgevel van mijn huis. Van de zes-onder-twee-kappen waarin ik woon zijn er vier die door één persoon worden bewoond. Dat is toch zo krom als wat. Ik zou graag mijn huis ruilen voor een klein appartement in de stad, zodat er in mijn huis een heel gezin kan wonen. Dan komt er meteen doorstroom en kunnen jongeren als mijn zoon ook ergens wonen. Het frustreert me dat ik dat niet kan bewerkstelligen in mijn eentje.
Zeven volle bouwemmers met eikels verder ziet mijn voortuin er weer alleszins begaanbaar uit. De rode loper kan uit, ik heb er zin in. Kom maar door met die liefdesbrieven, kado’s, boeketten bloemen en area’s onder mijn slaapkamerraam! Ik ben er helemaal klaar voor.
Zonder te willen overvragen resteert er nog één bescheiden wens: alsjeblieft geen eikels meer.
The Cure: alone
4 reacties
Wim · 15 oktober 2024 op 10:07
Pas op voor eikels op twee benen! En let op zangkwaliteiten onder het slaapkamer raam!
Wen. · 16 oktober 2024 op 15:17
Zeker, ik ben alert!
Karin · 23 oktober 2024 op 13:02
Hahaha, ik zag je al staan, leunend op je bezem en bewonderend kijken naar de buurman die de klus komt klaren. Wat fijn, zo’n attente buurman.
Wen. · 30 oktober 2024 op 11:46
Die rol past me prima hè, liever lui dan moe.
Zo’n buurman is fijn, dat klopt!