Het is zondagmiddag, als de voordeurbel gaat en mijn nieuwe huisbewoner voor de deur staat. Ze is bij het vliegveld opgehaald door haar in Nederland wonende vriendje en is zichtbaar nerveus. We hebben elkaar meermalen gesproken, via beeldbellen of via de app, maar we hebben elkaar nog nooit live gezien, want ze woont in de rook van Birmingham.
We maken kennis met elkaar en ze ontdooit zienderogen. “You don’t have to be nervous”, zeg ik haar en ze glimlacht. “I know“, antwoordt ze: “you are so kind”. We kletsen wat en ik serveer een pan verse pasta, waarbij we gezellig half Nederlands, half Engels met elkaar praten.
Zij is naar Nederland gekomen voor een studenten-uitwisselingsproject van de uni, waar ze rechten studeert. Woonruimte was niet te vinden en toen ze eenmaal dacht het gevonden te hebben, werd ze belazerd en verdween de zogenaamde verhuurder met haar aanbetaling in het niets. Het verklaart waarom ze veel bevestiging zocht voordat ze in het vliegtuig stapte.
Haar vriendje brengt haar tassen naar zolder, ze volgt hem op de voet. Ze zijn tevreden over wat ze daar aantreffen. Ik heb moeite gedaan om het er gezellig te maken en dat werkt. Hij vertrekt na het eten. Hij heeft onlangs een huis toegewezen gekregen en is daarin aan het klussen met zijn vader. Hij heeft een fulltime baan en woont te ver bij de universiteit vandaan. Ze voelt zich ongemakkelijk als hij vertrekt, dus we praten nog wat na voordat ze naar zolder gaat en ik ga slapen.
Het is sinds die tijd English that beats the clock in my house. Zij spreekt niet onverdienstelijk woorden Nederlands, ik antwoord haar zo goed en zo kwaad mogelijk in my stonecoal English. Texten doen we sowieso in het Engels. Ik word er met de dag handiger in, na al die jaren dat ik het niet gebruikte en het verstofte ergens achterin mijn brein. Ik vind het ook weer leuk, vooral omdat we elkaar niet uitlachen. Zij maakt vervoegingsfouten -logisch, want de Nederlandse taal is echt afschuwelijk inconsequent- en ik doe gewoon alles verkeerd. We lachen, leggen uit en beginnen opnieuw.
Huisgenote K. is een in Engeland wonend halfbloed Chinees-Nederlands meisje. Ze is intelligent en vriendelijk. We spreken af de eerste week samen te eten, zodat we kennis met elkaar kunnen maken. We koken samen, want daar heeft ze geen ervaring mee. In het afhaalrestaurant van haar moeder wordt hard gewerkt en wordt voor haar eten gezorgd. Met verbazing kijk ik naar de wijze waarop ze tracht een maaltijd te bereiden. “I can there ook nothing from”, lachen we en zo helpt de lamme de blinde.
Ik neem haar mee naar twee supermarkten, een dure en een goedkope. Ze kijkt haar ogen uit en legt alles in de kar waar ik met een grote boog omheen moet. Ik ben de dikke van ons tweeën, maar ik eet de groente, het fruit, het koolhydraatarme brood en de sla. Zij niet. Frikadellenbroodjes, pakken koek, repen chocola, verpakkingen frisdrank, zakken chips, noodles, dozen eieren, leverworst, het verdwijnt allemaal in haar mandje en nog dezelfde avond in haar mond. Aziatische genen zouden voor mij in dit opzicht heel handig zijn geweest.
We regelen een OV-kaart voor haar en we melden haar gezamenlijk aan voor korfbal, de sport die het dichtst bij haar geliefde netball komt. Het begint vorm te krijgen.
“Ik ben zondag weg”, vertel ik haar: “en woensdag komt vriend X eten”. Ze knikt. We tasten een beetje af hoe we elkaar op de hoogte kunnen houden zonder dat het bemoeizuchtig wordt en gezamenlijke momenten kunnen hebben zonder dat het een verplichting is. Zij moet haar eigen leven leiden en ik het mijne.
De dagen verstrijken. Zij volgt haar introductieweek online en moet nog een aantal examens afleggen in Engeland. In het holst van de nacht kijkt ze Emily in Paris en beeldbelt ze met haar thuisfront. Haar zusjes missen haar.
Als ik in de pauze van mijn werk buiten wandel, krijg ik een appje van haar. “What are you gonna wear tonight?”, vraagt ze me. Ik snap de vraag niet meteen. Wat bedoelt ze? Is het appje per ongeluk naar mij gestuurd? Ik wacht even af, maar ze haalt het berichtje niet terug. Het kwartje valt even later. Vriend X komt vanavond eten. Ik schiet in de lach. “Nothing, of course”, antwoord ik haar met een kwijlend icoontje erachter. “You go girl!”, antwoordt ze en ik lach hardop. Vader Abraham, die dagelijks met zijn beagle in het parkje wandelt, spreekt me aan. “Is het zo grappig?”, vraagt hij me. Ik knik. “Lekker lachen, daar knappen we allemaal van op”, zegt hij en hij zwaait terwijl hij parmantig doorstapt.
“My friend X and me are just platonic friends for about fifteen years. Nothing’s gonna happen, except eating, talking, laughing and complaining about our lack of love and sex”. Het blijft even stil aan de andere kant. Platonische vriendschap tussen man en vrouw is in haar cultuur niet gebruikelijk en minder geaccepteerd. “We have known each other for so long, but we have never touched each other on places where the sun doesn’t shine”. We lachen. Ze gelooft me niet. K. antwoordt: “You can still be excited though”. Ze vindt zichzelf en haar vriendje jaloers en denkt dat het haar niet zal gebeuren. Zonde, want vrienden van het andere geslacht spiegelen je beslist anders. Ik vind het waardevol, fijn, verhelderend, confronterend en zou het niet graag willen missen.
Een paar uur later zitten vriend X en ik samen aan tafel. We praten en het is ouderwets gezellig. Hij laat me foto’s zien van de dames met wie hij via Facebookdating of Tinder in gesprek is. “Echt, het is fukking zonde van de tijd”, zucht hij: “je kunt nog beter aan een dood paard trekken. Krijg je ineens geen antwoord meer of haken ze af na een eerste date omdat ik rook. Dat staat gewoon op mijn profiel, hè!”. Ik luister naar zijn betoog. Hij is zo’n leuke man, waarom is het voor hem zo lastig om iemand te vinden? Er zijn veel minder beschikbare mannen dan vrouwen, hij zou ze bij bosjes moeten kunnen krijgen, als hij zijn lat eens wat minder hoog zou leggen of minder zou vergelijken met de dame van wie hij ooit zo veel hield. “Ik weet het ook niet”, antwoord ik hem. “En jij?”, vraagt hij me, net zoals mijn kinderen en mijn collega’s dit met enige regelmaat doen: “hoe lang blijf jij nog in je eigen veilige cocon?”. We lachen. “Ik onderneem op dat vlak echt helemaal niks”, antwoord ik hem. “Ik mis soms het samen zijn met het gevoel dat daarbij hoort. Maar ik sla voorlopig nog een paar rondjes over”. Hij knikt. “Jammer”, antwoordt hij: “maar ik begrijp het wel”. Hij omarmt me en geeft me een zoen op mijn wang.
Huisgenoot K. zou in shock zijn als ze zou zien welke plaatjes vriend X me laat zien van gewillige vrouwen in veel te strakke truitjes en van de meest ranzige teksten en foute opmerkingen. Gelukkig is ze niet thuis. Haar wereld is klein en veilig, zij kijkt met argwaan naar onze vermeende losbandigheid, terwijl wij met samengeknepen billen kijken naar de liefde waarin zij zich op haar twintigste wentelt met een vriendje die haar tassen naar zolder draagt, een boeketje bloemen voor haar in haar kamer zet en eten voor haar kookt. Cultuurverschil. Ik vind het mooi.
Na een paar uur gaat vriend X op huis aan. “Volgende keer eten we in de stad, dat heb ik zo gemist”, zegt hij terwijl hij me zó stevig vasthoudt dat mijn covidlongetjes protesteren. Ik kijk hem na en zwaai.
K. zal raar opkijken als ik haar vertel dat vriend X een paar weken met me mee wil reizen dit najaar. Dat ga ik haar pas vertellen als mijn op losse schroeven staande plannen vaste vorm hebben en ik heb besloten hoe en wat. Covid gooit vooralsnog veel roet in mijn eten. De vraag wat er kan en in hoeverre ik mijn plannen radicaal wil aanpassen aan de omstandigheden houdt me bezig, nu de deadline op mijn werk om definitief te beslissen of er een vervanger voor mij gezocht moet worden nadert en vriend X staat te springen om mijn auto te verpatsen, zodat mijn liquide middelen toenemen.
K. denkt er intussen het hare van en laat zich in de watten leggen door haar vriendje. Ik zet de huurpenningen driftig opzij. K. en ik hebben nog een maand of vijf om van elkaar te leren en met elkaar te lachen.
Ik zet de muziek van André Hazes voor haar aan. “You need to know our Dutch tearjurkers”, vertel ik haar streng, terwijl de tonen van “zij gelooft in mij” door het huis schallen. Ze steekt haar tong uit. “I’m gonna tell my boyfriend that you make me listen to this music”, lacht ze.
Ik heb geluk met haar als huisgenoot. We leren van elkaar en zijn elkaar totaal niet tot last, op de dagelijkse geur van door haar gebakken eieren na. Mijn uiteindelijke doel komt steeds dichterbij. Als the sun nu nog gaat shinen en the world opens, dan fly ik vanaf 1 juli een half jaar away.
I rest my Kees.
Kees Torn: het laatste woord
“Het laatste woord is steeds semantisch het equivalent van het voorlaatste woord
maar fonetisch de continuering van de syntax.
Het klinkt eenvoudig, maar dat valt tegen”.
3 reacties
Esther · 31 januari 2022 op 00:15
Deze voorbereiding op je reis is al een perfecte trip😜
Corina · 31 januari 2022 op 07:10
Wat is dit weer een heerlijke blog om te lezen, en wederom heel goed geschreven want ik heb er weer beeld en geluid bij 😅 en zorgt voor een glimlach op m’n gezicht, thankx!
Wen. · 31 januari 2022 op 07:22
😁😘