Taalmaatje

Hij staat aan de voordeur met pantoffels in zijn hand en wijst me op het ijzeren schoenenrekje naast de deur. Ik vermoedde het al, dus ik heb mijn voeten gewassen, schone sokken aangedaan en schuif in de warme pantoffels, waar ik met mijn grote voeten nét niet in pas.

In de vierkante ruimte staan mijn taalmaatjes E. en A. De woonkamer is steriel wit en er staan heel weinig meubels in. Ik begroet de mensen waar ik tegenwoordig wekelijks kom om ze met de Nederlandse taal te helpen, zowel in woord als in geschrift. Ik help met het vertalen van de post en met het invullen van onze bulk aan veelal overbodige ambtelijke formulieren, die zelfs voor menig doorgewinterde Nederlander onbegrijpelijk, onoverzichtelijk en frustrerend zijn.

Een enorme bak licht komt me tegemoet, want aan sfeerlicht doen deze Turkse mensen niet. Als ik op de bank zit, omringd met thee en een gigantisch plateau koekjes, dat alleen voor mij bestemd blijkt te zijn, komen er uit de keuken broers en zussen tevoorschijn. “Zij willen ook graag Nederlands leren”, zegt de heer dezes huizes, 30 jaar oud, twee koppen kleiner dan ik ben, maar ontegenzeglijk de baas. Ik knik opgewekt. Het maakt voor mij niet uit; hoe meer zielen, hoe meer vreugd, ik ben er nu tóch.

E. en A. zijn kinderloos. E. is een prachtige, slanke en vriendelijke vrouw met reebruine ogen en een stralende glimlach. Ze zit stilletjes op een stoel en kijkt hoopvol naar me. Alleen A., de heer des huizes, zit op de verplichte inburgeringscursus. Ik doe een poging om uit te vinden waarom zij er niet naar toe gaat, maar die vraag lijkt A. niet te begrijpen. “Mijn vrouw is altijd thuis”, zegt hij even later. “Ze gaat liever niet naar buiten en ze wil liever niet in een grote stad wonen”, zegt hij. Hoewel hij houtje-touwtje Nederlands spreekt, kan ik hem goed volgen. Ik matig mijn spreektempo krampachtig, om niet over te komen als een schooljuffrouw, want dat komt misschien onbedoeld denigrerend over. Op mijn vraag aan E. hoe haar dagen eruit zien antwoordt A.: “vrouw zorgt voor de huis”. Ik knik. Dat lijkt me hier in anderhalf uur gepiept, maar ik slik mijn woorden gelukkig op tijd in. Het doet niet ter zake dat ik op mijn dertigste in alle opzichten een dynamischer leven ambieerde en het haar ook gun.

Hij vertelt, over zijn bezigheden overdag, want hij mag nog geen werk zoeken. Ze hebben geen auto en geen fiets, dus alles moet lopend en het OV is te duur. “We sparen”, legt hij uit: “we hebben nu geen televisie. Dat komt wel, maar erst werk”. Er ontstaat een voorzichtig gesprek over hun status, de onzekerheid van hun familie in diverse vluchtelingenkampen en een toekomst in Nederland. De Nederlandse bevolking is behulpzaam, vindt A. “Nederland is vrij land”, betoogt hij: “maar jullie snappen niet”. Daar heeft hij een punt. Wij zijn ons door de beugel genomen te weinig bewust van onze vrijheid en onze rijkdom. Met de huidige situatie in Oekraïne op mijn netvlies, de gruwelijke beelden van grote groepen angstige mensen die zich schuilhouden in troosteloze, tochtige metrohallen, deel ik zijn mening volledig.

Ik tast af, bang om in mijn spontaniteit over hun grenzen te walsen en onbescheiden vragen te stellen. Ik nip van de thee en neem bewust geen koekje, nu deze op museumwaardig niveau gerangschikt zijn op het zilveren plateau. Er kijken veertien ogen mijn kant op, dat eet ook een stuk minder ontspannen.

Midden in het gesprek komt er een berichtje binnen op de mobiele telefoon van A. Hij knipt met zijn vingers en knikt naar zijn vrouw. Ze staat direct op, pakt zijn mobiele telefoon uit de keuken en overhandigt deze aan A. Hij zegt niet eens dankjewel. Zij gaat weer terug zitten en ik ben de enige die verbaasd is over deze gang van zaken. Ik zeg niets en wend mijn ogen af.

Na een uur of anderhalf vertrek ik weer. De gespreksstof is op en ik ben moe. Het is een intensieve vrijwilligersklus, om in een andere cultuur te zijn en met handen en voeten een gesprek op gang te brengen én te houden. Het vergt energie en inventiviteit. Wat kan ik bedenken om op een niet-infantiele manier vanaf de basis te starten met woorden? Waar begin je dan? Wat leg je uit, waar hebben zij behoefte aan? Ik zal het internet eens afzoeken naar boeken of spelletjes die helpend kunnen zijn. Hij kent al diverse woorden, maar zij kent nog helemaal niets.

Als ik een paar dagen later een televisie van een stille dood red, omdat zoon 2 deze weg wil doen, app ik A. Nu hij amper Nederlands kan, moet ik het in korte, eenvoudige zinnen doen en kan ik mijn aanbod niet liefdevol en genuanceerd inkleden. Ik stuur hem: “mijn zoon heeft een televisie over. Jullie mogen hem hebben”. A. is snel met zijn antwoord. “Wij sparen voor tv dus jij hoeven niet brengen”. Ik doe nog een poging. “Anders gooit mijn zoon de televisie weg!”, antwoord ik hem: “dan kunnen jullie toch voor iets anders sparen?“.

A. is niet te vermurwen. “Computer nu genoeg zijn”, antwoordt hij: “dank u wel echt voor aanbidden”.
Ik lach om zijn aandoenlijke taalfout, maar laat het erbij zitten. Nee is nee, dat respecteer ik.

In de dagen die volgen breek ik vervolgens meerdere malen bijna mijn nek over de grote televisie van zoon 2, die in de gang geparkeerd staat. Ik maakte in mijn enthousiasme een inschattingsfout en nu staat dat ding alleen maar in de weg. Eigen schuld.

Ik zal vriend X. volgende week vragen de televisie dan toch maar boven op te hangen.

2 reacties

Esther · 26 februari 2022 op 19:31

Herkenbaar, je wil graag helpen maar het wordt afgeslagen vanwege trots? Zo interpreteer ik het toch denk ik…
Wat super dat je taalhulp bied!

    Wen. · 26 februari 2022 op 21:15

    Mijn met een Turkse man verbonden collega vertelde dat trots niet echt voor de hand ligt. Ik weet het ook niet, wil niemand beledigen met mijn dolle enthousiasme, dus ik begin er niet meer over😁.
    De mensen zijn overigens heel vriendelijk en het werkt altijd twee kanten op: ik help met taal en leer van hun cultuur. Zouden we allemaal moeten doen!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *